Het waren de zogenaamde OPEC-landen – de organisatie van olie-exporterende landen – die in 1973 de oliekraan in het Oosten dichtdraaiden omdat het Westen tijdens de Jom Kipoeroorlog Israël had gesteund. Dat conflict, duizenden kilometers van het bed van stookoliehandelaar Luc Sterckx, had ook gevolgen voor zijn klanten in de Kempen. “Iedereen panikeerde en moest onmiddellijk mazout hebben”, vertelt hij.
“Maar omdat de stookolie door de regering gerantsoeneerd was, konden we niet aan al onze klanten leveren. Het was moeilijk werken. Vaste klanten die elders wel mazout kregen, was je kwijt. De handelaars werkten elkaar tegen.”
“Mazout was in die tijd nog in opmars”, zo weet Luc nog. “Chauffages die werkten op mazoutketels waren een echte revolutie. Voordien werd er gestookt met steenkool. Stookolie was de nieuwe brandstof. De prijzen stegen, maar niet zo erg als nu. Stookolie kostte toen maar iets meer dan 2 frank per liter. In vergelijking met nu is dat een peulschil. Toen zei men: 5 of 10 frank, zoveel gaat de mazout nooit kosten. Maar dat is wel gebeurd.”
“Stookolie kostte toen maar iets meer dan 2 frank per liter. In vergelijking met nu is dat een peulschil. Toen zei men: 5 of 10 frank, zoveel gaat de mazout nooit kosten. Maar dat is wel gebeurd.”
Op de bon
Ook aan zijn benzinestation kwamen veel klanten van een kale kermis thuis. “De naft ging tijdens de oliecrisis op de bon. Alleen klanten die de auto nodig hadden voor hun beroep, zoals dokters en taxichauffeurs, kregen bons waarmee ze mochten tanken”, vertelt Sterckx.
“Uiteraard is er gesjoemeld met die bons; in crisisperiodes vind je altijd opportunisten. Ze kwamen af met foefjes als: mijn moeder is ziek en ik moet haar naar het ziekenhuis brengen. Iedereen kwam ook met een jerrycan naar de pomp en zorgde voor zijn eigen voorraad. Zo is een Belg: heel vindingrijk (lacht). ”
De regering voerde ook autoloze zondagen in, maar die hebben volgens Luc weinig resultaat gehad. “Rechtuit gezegd: we waren blij dat we eens niet moesten werken. Eindelijk hadden we ook eens een zondag.”
De voorbije weken heeft hij wel wakker gelegen van de onvoorspelbaarheid van de olieprijzen. “Er waren dagen dat de prijs van de ene op de andere dag met 200 dollar steeg”, legt hij uit. “Als handelaar kan je dan niet meer normaal functioneren. Je mag niet boven of onder de vastgelegde prijzen werken. Terwijl je klanten wel verwachten dat je aan de prijzen levert die in de krant staan.”
Kolenkachel
Als Luc terugdenkt aan de jaren zeventig, heeft hij ondanks alles niet het gevoel crisisjaren te hebben beleefd. “Mensen hebben geen kou geleden tijdens de oliecrisis. Als de mazout op was, hadden ze nog een kolenkachel in huis. Ook de levensstandaard en de lonen gingen omhoog. Het leven was gemoedelijker en de mensen socialer. Ze waren tevredener en gelukkiger dan nu.”
Deze onzekere tijden ervaart de brandstofverdeler wel als een crisis, al hoopt hij dat die maar tijdelijk zal zijn. “Over de hoge prijzen wordt zeker gepraat aan de pomp”, zegt hij.
“Dat is ook maar logisch als je voor een volle dieseltank 160 euro moet betalen. Maar er is zeker geen schaarste aan producten. Het zijn de beurzen en de speculanten die de prijzen naar omhoog duwen. De traders hebben genoeg olietankers op zee. Die wachten af tot de prijzen weer stijgen. De burger is daar altijd het slachtoffer van.”
“Maar”, eindigt hij op een positieve noot, “de prijzen zullen zeker weer dalen. De vraag is alleen wanneer. Allicht als de oorlog ten einde is. Dan zullen ze als een pudding in elkaar zakken.”