Het relatief kleine aantal ondernemingen in buitenlandse handen was daarmee verantwoordelijk voor een disproportionele bijdrage aan de Vlaamse economie en dus aan de Vlaams welvaart, klinkt het.
Bijna 21,6 procent van de private loontrekkende werkgelegenheid in de niet-financiële marktgerichte economie in Vlaanderen en 34 procent van de loontrekkende werkgelegenheid in de Vlaamse industrie is afhankelijk van ondernemingen onder buitenlands zeggenschap.
Daarnaast wordt meer dan 35 procent van de toegevoegde waarde van de niet-financiële marktgerichte economie in Vlaanderen en 53 procent van de bruto toegevoegde waarde van de Vlaamse industrie gecreëerd door ondernemingen onder buitenlands zeggenschap.
Verschillen tussen sectoren
Wel verschilt het belang van buitenlands zeggenschap soms sterk tussen sectoren. De (petro)chemie en de farmaceutische industrie zijn voorbeelden van sectoren die bijna volledig onder buitenlands zeggenschap vallen, terwijl er amper van buitenlandse aanwezigheid gesproken kan worden binnen de landbouw en de houtindustrie.
Het buitenlands zeggenschap blijkt ook meer uitgesproken te zijn naarmate de (hoog)technologische intensiteit van de industriële sectoren toeneemt, terwijl in de marktgerichte diensten het omgekeerde patroon ontdekt werd.
Belang van China neemt toe
Wanneer naar de oorsprong van het buitenlandse aandeelhouderschap gekeken wordt, blijken de Verenigde Staten Vlaanderens meest belangrijke partner te zijn wat betreft bruto toegevoegde waarde. Inzake werkgelegenheid is dit Nederland, hierna gevolgd door de VS en onze directe buurlanden, met Duitsland en Frankrijk op kop. Het belang van China neemt toe, maar blijft macro-economisch toch beperkt.